Oogafwijkingen

Er bestaan verschillende oogafwijkingen bij de hond en middels oogonderzoek kan worden vastgesteld welke problemen in een ras voorkomen. Bij de Ierse Setter zijn momenteel weinig oogafwijkingen bekend, maar dat wil niet zeggen dat ze niet voorkomen. Er zijn inmiddels drie vormen van nachtblindheid (PRA) bekend in het ras, waarvan voor 2 vormen een DNA test beschikbaar is. De PRA rcd-1 veroorzaakt blindheid op 1-2 jarige leeftijd, voor deze vorm van PRA (de EO-PRA) is in 1993 een DNA beschikbaar gekomen. PRA vererft enkelvoudig recessief, hierdoor kon deze afwijking snel uit het ras gefokt worden. Sinds 1 aug. 2011 is ook voor de late vorm van PRA (LO-PRA) een DNA test beschikbaar. Deze vorm wordt PRA rcd-4 genoemd. Door alle fokdieren te testen kan voorkomen worden dat er lijders geboren zullen worden. Bij deze late vorm worden de honden vanaf 5-6 jaar blind, maar er zijn ook gevallen bekend die op 12 jaar pas zichtproblemen kregen. Alle honden blijven inzetbaar voor de fokkerij, mits men de juiste combinatie maakt:
lijder x vrij   -> 100% dragers
drager x vrij -> 50% dragers en 50% vrij
vrij x vrij -> 100% vrij
onderstaande combinaties geven lijders en zullen voorkomen moeten worden:
drager x drager -> 25% lijders, 50% dragers en 25% vrij
lijder x drager -> 50% lijders en 50% dragers

 

Dit oogonderzoek dient door een erkende oogspecialist uitgevoerd te worden, dit zijn de z.g. ECVO oogspecialisten. ECVO staat voor European College of Veterinary Ophthalmologists. Dit is een Erkende Europese organisatie die gespecialiseerd is in oog onderzoek bij dieren. Honden met entropion, ectropion of PRA dienen te worden uitgesloten van de fok.
Op het ECVO rapport komt u de volgende gegevens tegen:
1 Gegevens van de hond
2 Gegevens van de eigenaar
3 Gegevens voor het Onderzoek
4 Veld waar afwijkingen ingetekend worden en eventuele bijschriften
5 Onderzoeksresultaten. (hieronder staan de afwijkingen uitgelegd)
6 Gegevens van de oogspecialist
Afwijkingen :
1. Membrana pupillaris Persistens MPP:
MPP is een vrij zelden voorkomende, aangeboren oogafwijking. Als gevolg van een storing in de ontwikkeling blijven er restjes achter van het embryonale lensvaatnetje dat voor de geboorte de voorzijde van de lens van voedingsstoffen moest voorzien. MPP komt in vele vormen voor. Bij de lichtste vormen blijven er kleine pigmentklontjes achter op de voorkant van de lens of tegen de binnenkant van het hoornvlies. Ook kunnen er zich draadjes bevinden op het oppervlak van de iris (regenboogvlies). Deze draadjes kunnen ook oversteken over de pupil of naar de voorkant van de lens of naar de binnenzijde van het hoornvlies. Er kan zelfs een soort spinnenweb in het oog van overblijven. Als de resten verbonden zijn met de binnenzijde van het hoornvlies kunnen zij daarin witte littekens veroorzaken. Het lijkt dan of de patiënt op pupleeftijd een beschadiging aan het oog heeft gekregen. Als de resten tegen de voorzijde van de lens blijven zitten, kunnen zij daar grauwe staar of cataract veroorzaken (zie verder). Soms gaat MPP ook gepaard met andere oogafwijkingen, zoals microphthalmie of netvliesafwijkingen. Een behandeling is vrijwel nooit noodzakelijk. Een heel enkele keer is operatieve verwijdering nuttig. Bij een aantal rassen is de afwijking erfelijk bepaald.
2. Persisterende hyperplastische tunica vasculosa lentis/primair vitreum (PHTVL/PHPV):
PHTVL/PHPV is een, op zich, zeldzaam voorkomende, aangeboren oogafwijking. Bij een tweetal rassen is bewezen dat de afwijking erfelijk is bepaald. Binnen deze rassen kwam (voordat er tegen werd geselecteerd, zoals bij de Dobermann) de afwijking wel regelmatig voor. Als gevolg van een storing in de ontwikkeling blijven er restjes achter van het embryonale lensvaatnetje dat voor de geboorte de achterzijde van de lens van voedingsstoffen moest voorzien. Er blijven minieme restjes (graad 1) van het lensvaatnetje, ook na de geboorte zitten. Bij de ernstige vormen (graad 2-6) blijven er grotere delen achter en gaan zij tevens woekeren.
3. Cataract (Congenitaal):
Cataract of grauwe staar (abnormale troebeling van de lens). Achter pupil en iris (regenboogvlies) bevindt zich de lens, waarmee het binnenkomende beeld wordt scherpgesteld op het netvlies. De lens behoort daartoe helder te zijn. De normale lens kent echter wel een verouderingsproces, waardoor de hondenlens vanaf circa 6-jarige leeftijd in het centrale deel een grauwe waas (sclerose) gaat vertonen. Dit is normaal en veroorzaakt géén blindheid. Een abnormale troebeling van de lens en/of de lenskapsel wordt cataract of grauwe staar genoemd. De afwijking komt regelmatig voor, bij mens en dier. Cataracten kunnen aangeboren of verkregen zijn. De belangrijkste groep van de verkregen cataracten is die van de erfelijke vormen. Het komt ook voor dat het cataract het gevolg is van een andere ziekte. Het bekendste voorbeeld is suikerziekte. Als een klein deel van de lens door cataract troebel is geworden kan het gezichtsvermogen nog redelijk goed zijn. Helaas breiden bijna alle vormen van cataract zich uit, totdat de lens geheel ondoorzichtig is geworden. Het dier registreert met dat oog dan nog wel licht en donker, maar ziet geen beeld meer (kijkt door matglas). “Congenitaal” cataract staat voor aangeboren cataract, d.w.z. ontstaan voor of net na de geboorte. In de praktijk wordt het vaak pas vastgesteld rond de leeftijd van 6-8 weken.
 4. Retina Dysplasie
RD is een aangeboren en erfelijke netvlies-/vaatvliesafwijking, die kan variëren van, in de lichtste gevallen onbeduidende kleine locale plooitjes in de retina (netvlies), in de middenvorm met grotere plooien of locale loslatingen met later retinadegeneratie (verval), tot de ernstige vormen met grote plooien of totale retinaloslating. In principe is retina-vastzetting door middel van “vastlaseren” of “vriezen” soms nog mogelijk. Dit is echter alleen zinvol als het netvlies nog niet geheel losligt. De midden en de ernstige vorm van RD worden waarschijnlijk veroorzaakt door een autosomaal recessief overervend defect. De lichtste vorm zou recessief overerven, hierover is echter minder bekend.
5. Hypoplasie / Micropapilla:
bij de micro- en de hypoplastische – niet functionele – papil is de kop van de oogzenuw onvoldoende ontwikkeld wat zich uit in een vermindering van het aantal zenuwvezeltjes en zenuwcellen. Het gezichtsvermogen van een oog met een hypoplastische papil is vrijwel nihil.
6. Colly eye Anomaly:
aangeboren: komt vooral bij de Schotse Herdershond en de Shetland Sheepdog voor. Het is een afwijking waarbij het netvlies, het vaatvlies en de oogzenuw betrokken kan zijn. De ernst van de afwijking bepaalt de mate waarin het gezichtsvermogen is aangetast
7. Anders:
Spreekt voor zich.
8. Ligamentum pectinatum abnormaliteit:
Ligamentum pectinatum abnormaliteit, vroeger ook goniodysplasie of dysgenese (Engels: PLD) genoemd. Net buiten en achter het hoornvlies bevindt zich de kamerhoek. Deze wordt begrensd door het Ligamentum pectinatum. Dat vormt de begrenzing van de “zeef”waardoor het oogwater het oog weer verlaat. Bij deze afwijking is dit “zeef”-systeem afwijkend aangelegd. Er worden drie types onderscheiden. De vezeltjes (vergelijkbaar met een druipsteengrot) kunnen te kort en te breed zijn (fibrae latae), of uitwaaierende plaatvormige delen vertonen (laminae). Bij de meest afwijkende vormen zit de “zeef” rondom nagenoeg dicht (occlusio). Bij de oogonderzoeksuitslagen wordt in principe ook de ernst van de desbetreffende vormen vermeld.
11. Entropion/ Trichiasis:
Entropion: is een afwijking waarbij het ooglid naar binnen krult. Zowel in het gehele onderooglid, delen daarvan, het bovenooglid of binnenooghoek kan entropion voorkomen. Entropion komt bij veel rassen voor.
Trichiasis: zijn haren die zich op een normale plaats bevinden maar die door een afwijkende stand de bindvliezen en/of het hoornvlies irriteren. Komt vooral voor bij de neusplooi en bij het buitendeel van het bovenooglid.
12. Ectropion/ Mecroblepharon:
het naar buiten openhangen van de onderste oogleden, (bv. bij Bloedhond), het rode slijmvlies is dan goed zichtbaar.
13. Distichiasis/Ectopische Cilie:
Distichiasis: enkele of vele haartjes op de vrije ooglidrand, ze komen door de openingen van de kliertjes van Meibomius, deze haartjes kunnen fijn en zacht zijn (zoals bijvoorbeeld bij Cockers) en veroorzaken dan geen irritatie; zijn de haartjes stug (zoals bijvoorbeeld bij Flatcoated Retriever) dan kan beschadiging van het hoornvlies optreden.
Ectopische Cilie: hierbij bevinden zich 1 of meer haartjes in een kliertje van Meibomius, maar dit haar komt niet door de opening op de ooglidrand zelf naar buiten , maar wel doorheen het slijmvlies van het ooglid, en daardoor beschadigt dit haar het hoornvlies, de ectopische cilie bevindt zich meestal in het midden van het bovenooglid.
14. Cornea Dystrophie:
Bij deze aandoening wordt het hoornvlies (= cornea) troebel door het ontstaan van neerslagen, meestal centraal op het hoornvlies Je ziet dan in het midden een dof plekje Uw hond heeft verder geen last van zo’n dof plekje Meestal wordt geadviseerd wat aanpassingen te doen in de voeding van uw hond
15. Cataract (Niet Congenitaal):
Dit is staar, in de lens zijn troebelingen aanwezig, dat kunnen kleine troebele plekjes zijn die lange tijd stabiel zijn en niet of nauwelijks een vermindering van het gezichtsvermogen geven. Maar ze kunnen ook in ernstige mate voorkomen en/of uitbreiden en daarbij blindheid van het aangetaste oog veroorzaken. Cataract kan aan één oog voorkomen, of beiderzijds. Het komt bij veel rassen voor. De term jeugdstaar is wat misleidend. Bij veel rassen treedt het op in de eerste levensjaren, maar het kan ook nog op latere leeftijd optreden. Het onderscheid met het normale verouderingsproces van de lens (de bekende blauwe waas bij oudere honden) is meestal goed te maken. Later ontstaan cataract heet “niet congenitaal”.
De 5 blokjes hier achter staan voor:
Corticaal: in de schors
Posterior polair: achterste pool (dit is voor 95% – 99% erfelijk)
Ant. Sut. L. voorste verbindingslijn van de lensvezels
Punctata: puntvormig (onafhankelijk van de plaats)
Nucleus: in de kern
16. Lens Luxatie (primair):
Dit is het loslaten van de lens. Komt vooral voor bij kleine Terriërs en treedt meestal op rond de 4 jarige leeftijd. Een lensloslating kan een drukverhoging (glaucoom) in het oog veroorzaken en zo tot blindheid leiden.
17. Retina Degeneratie (PRA):
Dit is een netvliesafwijking die bij veel rassen voorkomt en tot blindheid leidt. Het begint meestal met slecht zien in het donker (nachtblindheid) en leidt uiteindelijk na enkele jaren tot volledige blindheid. Voor PRA bestaat geen behandeling. PRA ontwikkelt zich bij veel rassen pas na het derde of vierde levensjaar. Voor die tijd is er aan de hond niets te merken en bij het oogonderzoek ook niet te zien. Voor een aantal rassen bestaat er nu een DNA-test, waardoor bij pups al is vast te stellen of de hond genetisch vrij is of dat er een kans is op dragerschap of lijderschap. De verwachting is dat deze ontwikkelingen de komende jaren zullen doorgaan, waardoor het voor vele rassen mogelijk zal zijn PRA door middel van DNA-technieken op te sporen.
Onderzoek
Het onderzoek is vrij eenvoudig en in enkele minuten gebeurd. Om het gehele oog goed te kunnen bekijken worden oogdruppels toegediend waardoor de pupil open gaat staan. De druppels werken na ongeveer 20 minuten, de pupil blijft daarna circa 4 uur wijd. De hond wordt in een verduisterde ruimte bekeken. Vóór het onderzoek wordt het “rapport oogonderzoek” ingevuld en ondertekend door de eigenaar/houder, waarmee deze toestemming geeft om de uitslag door te geven aan de Raad van Beheer. De Raad geeft de uitslag door aan de Rasvereniging. Ook wordt voor het onderzoek de identificatie van de hond gecontroleerd. Het oogonderzoek gebeurt zonder enige sedatie (“roesje”) en is beslist niet pijnlijk. De uitslag is gelijk bekend en wordt op het “rapport oogonderzoek” vermeld. De uitslag wordt via de GGW doorgegeven aan de rasvereniging.
Voor een overzicht van erkende oogspecialisten klik hier
Wat moet u meenemen voor het oogonderzoek?
De stamboom, het registratie/eigendomsbewijs en natuurlijk de hond. Als er eerder oogonderzoek is gedaan, neemt u dan ook de eerdere uitslag(en) mee.
Waarom moet er jaarlijks worden onderzocht?
Een aantal afwijkingen (bijvoorbeeld lensluxatie, cataract, PRA) ontstaat pas na enkele jaren. Een éénmalige test is dan niet voldoende, de afwijking kan zich immers nog later openbaren.
Tot welke leeftijd moet een hond worden onderzocht?
Bij rassen waarvan bekend is dat nog op hoge leeftijd erfelijke oogafwijkingen naar voren kunnen komen, zal onderzocht moeten worden zolang de hond nog nakomelingen produceert.
Om de toestand van het oog aan te geven, gebruikt men de volgende uitslagen:
– Vrij (of voorlopig vrij), d.w.z. dat er geen afwijkingen gevonden zijn die passen in het kader van PRA of cataract.
– Voorlopig niet vrij, er zijn dan enkele kleine afwijkingen waargenomen die mogelijk wijzen op PRA of cataract.
– Niet vrij, wanneer er kleine afwijkingen in het oog worden gevonden die passen in het kader van PRA of cataract.
Honden die men gebruikt om mee te fokken, moeten jaarlijks worden onderzocht. Door te fokken met ouderdieren die vrij zijn van (erfelijke) oogaandoeningen kan het aantal gevallen van PRA en cataract worden teruggedrongen. Helemaal uitbannen is zeer moeilijk, omdat uit “vrije” ouders nakomelingen kunnen voortkomen die “niet vrij” zijn en omdat er ook een niet erfelijke oorzaak voor de oogafwijking kan zijn. Om een duidelijk(er) beeld te krijgen van de precieze wijze van vererving is het daarom aan te raden zoveel mogelijk nakomelingen op de aanwezigheid van oogaandoeningen te controleren.
Mocht u op een formulier iets tegenkomen wat is aangekruist als voorlopig niet vrij of niet vrij , vraag dan eerst bij de rasvereniging of het verstandig is om met deze hond te fokken.